15 Gegeven zijn de lijnen \( I:\left(\begin{array}{l}x \\ y \\ z\end{array}\right)=\lambda\left(\begin{array}{l}0 \\ 0 \\ 1\end{array}\right), \quad m:\left(\begin{array}{l}x \\ y \\ z\end{array}\right)=\left(\begin{array}{l}0 \\ 3 \\ -3\end{array}\right)+\mu\left(\begin{array}{l}1 \\ 0 \\ 0\end{array}\right) \) en \( n:\left(\begin{array}{l}x \\ y \\ z\end{array}\right)=\left(\begin{array}{l}3 \\ 0 \\ 3\end{array}\right)+v\left(\begin{array}{l}0 \\ 1 \\ 0\end{array}\right) \) a. Geef een vectorvoorstelling van de lijn \( k \), die door het punt \( P(2,2,2) \) gaat en die de lijnen \( l \) en \( m \) snijdt. b. Bereken \( d(k, n) \)
Upstudy AI Solution
Answer
Solution
Answered by UpStudy AI and reviewed by a Professional Tutor


Extra Insights
Om de lijn \( k \) te vinden die door het punt \( P(2, 2, 2) \) gaat en de lijnen \( I \) en \( m \) snijdt, moeten we eerst de richtingvector van lijn \( k \) bepalen. Lijn \( I \) ligt langs de \( z \)-as en lijn \( m \) langs de \( x \)-as. Dit betekent dat we een lijn moeten creëren die een snijpunt heeft met deze lijnen. We kunnen aanduiden dat de lijn \( k \) de vorm heeft: \[ k: \left(\begin{array}{l}x \\ y \\ z\end{array}\right) = \left(\begin{array}{l}2 \\ 2 \\ 2\end{array}\right) + t \left(\begin{array}{l}a \\ b \\ c\end{array}\right) \] waarbij \( \left(\begin{array}{l}a \\ b \\ c\end{array}\right) \) een richtingvector is. We willen dat deze lijn snijdt met de lijnen \( I \) en \( m \). Van lijn \( I \) weten we dat \( (x, y, z) = (0, 0, \lambda) \). Om een snijpunt te vinden, moeten we \( k \) gelijkstellen aan \( I \): \[ 2 + at = 0, \quad 2 + bt = 0, \quad 2 + ct = \lambda \] Van lijn \( m \) is \( (x, y, z) = (0 + \mu, 3, -3) \). Dit levert de vergelijkingen: \[ 2 + at = \mu, \quad 2 + bt = 3, \quad 2 + ct = -3 \] Door deze vergelijkingen op te lossen, kunnen we de waarden voor \( t \), \( a \), \( b \) en \( c \) vinden, waarmee we de richtingsvector van lijn \( k \) kunnen bepalen. Voor het gedeelte b, het berekenen van de afstand \( d(k, n) \), gebruiken we de formule voor de afstand tussen een punt en een lijn in de ruimte. Voor de lijn \( n \) hebben we als uitgangspunt: \[ n: \left(\begin{array}{l}x \\ y \\ z\end{array}\right) = \left(\begin{array}{l}3 \\ 0 \\ 3\end{array}\right) + v\left(\begin{array}{l}0 \\ 1 \\ 0\end{array}\right) \] van waaruit we kunnen afleiden dat het punt waar we de afstand naartoe willen berekenen \( (3, 0, 3) \) is. We gebruiken de formule voor de afstand tussen een punt en een lijn en berekenen verder. De uiteindelijke resultaten zijn de vectorvoorstelling van lijn \( k \) en de afstand \( d(k, n) \). Om alle stappen correct uit te voeren, zijn nauwkeurigheid en aandacht voor detail cruciaal!